Extra toelichting
Nabestaanden tot en met de tweede graad zijn:
1. Echtgenoot/echtgenote, geregistreerde partner of andere levensgezel van de patiënt.
2. Meerderjarige bloedverwanten tot en met de tweede graad: (adoptie)kinderen, (adoptie) ouders, broers, zussen, grootouders en kleinkinderen.
3. Meerderjarige aanverwanten tot en met de tweede graad: kinderen van de echtgenoot/echtgenote (of geregistreerde partner), schoon(groot)ouders, zwagers, schoonzussen, schoonzonen, schoondochters en stiefkleinkinderen.
Bovenstaande volgorde is bepalend voor de beslissingsbevoegdheid. Dit betekent dat de functionaris eerst contact opneemt met een persoon uit categorie 1 (als die er is). Lukt het om deze persoon te bereiken, dan geldt de keuze die deze persoon maakt. De functionaris hoeft dan geen toestemming te vragen aan een persoon uit een ‘volgende’ categorie. Heeft de patiënt geen nabestaande in categorie 1 of is deze niet bereikbaar, dan gaat de functionaris door naar categorie 2 en zo verder. De functionaris moet redelijke inspanningen verrichten om de personen uit de relevante categorieën te bereiken. Hij hoeft echter niet alle nabestaanden binnen elke categorie te bereiken.
Het uitgangspunt is dat de functionaris in alle gevallen – als dat redelijkerwijs mogelijk is – contact moet opnemen met de nabestaanden. Indien de potentiële donor nog niet is overleden, mogen voorbereidende handelingen worden getroffen voor een eventuele orgaandonatie. De voorwaarden voor voorbereidende handelingen en wat precies voorbereidende handelingen zijn, komen uit de Wod.
In het multidisciplinair overleg spreken de betrokkenen een termijn af waarbinnen een nabestaande bereikt moet zijn, alvorens de donatie voort te zetten of af te breken. Welke termijn er gesteld wordt voor het bereiken van de nabestaande, hangt af van verschillende factoren, zoals de medische situatie van de patiënt.