Olivier Manintveld is cardioloog in het Erasmus MC. Samen met collega’s uit het UMC Utrecht en het UMC Groningen vormde hij de projectgroep die de DCD-methode in Nederland introduceerde.
Manintveld: 'We hielden de ontwikkeling rond DCD-donatie al jaren in de gaten. Er is al jaren een tekort aan donorharten. Hierdoor overlijdt 1 op de 7 mensen op de hartwachtlijst. Omdat de getallen van de klassieke hersendode hartdonoren maar bleven teruglopen, moesten we in actie komen.’
Verschillen DBD en DCD
Manintveld: 'Bij een DCD-procedure (Donation after Circulatory Death) treedt er een circulatiestilstand op. Na een ‘no touch’-periode van vijf minuten wordt de dood vastgesteld. Het hart wordt uitgenomen en in een machine geplaatst. In de machine gaat het hart na toevoer van zuurstof en bloed weer kloppen. Op die manier kan het hart maximaal acht uur bewaard worden, voordat het wordt getransplanteerd.
Bij de klassieke DBD-donoren (Donation after Brain Death) is de persoon hersendood verklaard. Het hart wordt gecontroleerd stilgelegd, waarna het in ijs wordt verpakt en maximaal vier uur bewaard kan worden. Doordat het hart bij DBD-donatie op ijs geen zuurstof of voedingsstoffen meer krijgt, treedt er sneller schade aan de hartcellen op. Bij DCD-donatie heeft de chirurg meer rust en tijd om de operatie uit te voeren, omdat het hart op de perfusiemachine is beschermd.’
Training
Aanvankelijk zouden de transplantatie-artsen, die de nieuwe methode gingen gebruiken, in Boston een training volgen van de fabrikant van de perfusiemachine. De coronapandemie gooide echter roet in het eten. ‘Gelukkig konden we de training alsnog in het Erasmus MC volgen,’ vertelt dr. Niels van der Kaaij, hart-longchirurg in het UMC Utrecht en één van de drie transplantatie-artsen die het project opstartten.